Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet tot regeling van het Militair Onderwijs bij de Landmacht

 

Artikel 6
Jaarlijks wordt door Onzen Minister van Oorlog het aantal leerlingen bepaald, die aan de Hoogere Krijgsschool, de Koninklijke Militaire Academie, den Hoofdcursus en de Cadettenschool kunnen worden toegelaten en dat wel voor zooveel meer bepaaldelijk betreft den dienst in de Koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, na gehouden overleg met Onzen Minister van Koloniën.
Daarbij wordt vastgesteld, hoeveel van de opengestelde plaatsen ter beschikking komen:
a
bij de Hoogere Krijgsschool: voor de officieren van elk Wapen of Dienstvak;
b
bij de Koninklijke Militaire Academie: voor elk der beide categorieën van adspiranten, bedoeld in de artt. 25 en 26 en wel voor elk Wapen afzonderlijk; en met dien verstande, dat het gezamenlijk aantal voor eerstgemelde categorie beschikbaar te stellen plaatsen gelijk zal moeten wezen aan het aantal te verwachten adspiranten van deze categorie;
c
bij den Hoofdcursus: voor de Infanterie en voor de Militaire Administratie, met dien verstande, dat, behoudens buitengewone omstandigheden, voor de Infanterie het aantal opengestelde plaatsen niet meer bedraagt dan ongeveer de helft van het aantal plaatsen, voor dat Wapen aan de Koninklijke Militaire Academie opengesteld.Het aantal en de verdeeling dier plaatsen worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Voor zooveel de Koninklijke Militaire Academie en de Cadettenschool aangaat, worden daarbij tevens de eischen medegedeeld, waaraan voor toelating tot deze Inrichtingen moet worden voldaan.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •